maandag 28 september 2009

Portsmouth and Southsea Backpackers Lodge

Het personage in deze thriller draagt mijn eigen naam. Ik vond dat het na de karikatuur die ik van Hans en PJ gemaakt heb in een vorig stuk het maar fair is ook mezelf ook eens op te voeren. Maar, net zoals zij in die stukjes anders opgevoerd worden dan ze zijn is het personage dat mijn naam draagt ook een karikatuur van mijzelf. Ik geef toe, het heeft een aantal van mijn (mindere) kantjes meegekregen maar ik hoop toch dat jullie mij niet zien zoals ik het personage zie. Oh ja, de oudtante waarvan sprake is, is volledig fictief.

De kiezelsteentjes kraakten op het asfalt toen Willem de zwarte Renault Clio parkeerde voor de ‘Portsmouth and Southsea Backpackers Lodge’. Het was al laat op de avond en na de vermoeiende rit langs de kleine weggetjes tussen Bath en Southsea hunkerde hij naar zijn bed. Hij koppelde de zuignap van de GPS los, trok de stekker uit de aanstekerplug en gooide het boeltje in het handschoenkastje.
Hij stapte uit en keek misnoegd naar de wolken die zich boven de zee samenpakten. Het zou morgen een miezerige regendag worden. Hij bedacht dat Dover nog op vier uur rijden lag en hij zeker om drie uur in de namiddag aan de ferry’s moest staan. Waarom was hij verdomme niet een dag eerder vertrokken?
Hij sleepte zich naar de koffer en klikte hem open. Met een sissend geluid kwam de klep omhoog. Hij gooide de startkabels, het gele hesje en de gevarendriehoek aan de kant en hief zijn valiesje naar boven.
Het was het valiesje dat hij overal mee naartoe nam. Of hij nu met het vliegtuig reisde of met de wagen, altijd gebruikte hij dat kleine valiesje. Het was net groot genoeg. Eén jeansbroek, één korte broek, één joggingbroek. Twee t-shirts. Drie hemden, afhankelijk van het seizoen met korte of lange mouwen. Eén pull, een reserve paar schoenen. Onderbroeken en kousen. Eén stel voor elke dag en één reserve stel. Een handdoek en een toiletzak. Een zaklampje en een oplader voor zijn GSM. Het was makkelijk. Hij moest er niet bij nadenken. Zo had hij alles wat hij nodig had en voor de rest was er de kredietkaart.
Willem zette het valiesje op de grond en trok de trekstang naar boven. Met zijn andere hand greep hij naar zijn sleutels en drukte de auto op slot. Eén klik en twee keer pinken. Mooi zo.

Voor hij op het pension afstapte keek hij nog eens rond in de straat. De buurt herinnerde Willem aan een oudtante. Nu was ze al dood maar hij had haar nog bezocht in het rusthuis. Ze bracht haar dagen door op haar kamer en had het de hele tijd over de expo van ‘58. Hij was fantastisch, die expo. Met wonderschone pavilioenen en de pijl, het hoogte punt van de betontechnologie. En een negerdorp, met echte negers! En in het midden, hoog boven de rest, het Atomium. Willem hoopte dat hij nooit zo dement en afgeleefd zou worden.
De huisjes in de straat leken ook te hunkeren naar betere tijden. Sommige leken goed bewaard, andere waren halve krotten. Aan het grootste deel hing een bordje ‘Te koop’. Aan de andere hing een Bed & Breakfast bordje. Je kon je afvragen hoe de eigenaars ooit rondkwamen met de prijzen die ze ongetwijfeld maar konden vragen voor het toch wel unieke kader en de kwaliteit van de behuizing.
‘Als Pluto ooit een hol heeft gehad, dan moet het einde in Southsea zijn uitgekomen,’ gromde Willem en hij liep naar het trapje naast het oude vakantiehuisje waarin het pension was ondergebracht.

Bovenaan het trapje was een deurbel met daarnaast toetsenbord met tien cijfers. Ernaast hing een briefje. ‘Nieuwe gasten, gelieve aan te bellen. Laatste check-in om 11 uur.’ Willem keek naar zijn klok. Tien voor elf. Hij belde aan.
Achter de bebloemde glazen deur ging een lichtje aan. De deur ging open en een Chinees meisje deed open. Ze begroette Willem met een zuur gezicht en vroeg of hij een reservatie had.
‘Hallo, ik ben Willem Vereecken. Ik heb geboekt via internet.’ Hij greep naar zijn binnenzak maar het meisje draaide zich al om en schreeuwde iets in wat Chinees moest zijn naar een half open deur waar een bordje ‘Private’ op gevezen hing. Dan richtte ze zich weer tot Willem. ‘Volg mij naar de receptie.’

Willem stapte het pension binnen. Een geur van mottenballen met een vleugje geronnen keukenvet vulde zijn neusgaten. Onder zijn voeten lag bruin tapijt dat vroeger rood moet geweest zijn met ouderwetse tekeningen van krullende planten. Hij volgde het meisje naar een deurtje naast de half open deur.
Achter de receptie stond een wat ouder Chinees mannetje. ‘Naam?’
‘Vereecken.’ Willem greep een tweede keer naar de papieren in zijn binnenzak maar het mannetje draaide zich om en haalde een blaadje uit een voor de rest lege ringmap.
‘U bent de laatste vandaag.’ Het meisje probeerde vriendelijk te glimlachen maar Willem hoorde toch de verwijtende ondertoon in het zinnetje. Hij vroeg zich af of ze moeite had gedaan om die toon te onderdrukken of er hem heel bewust had ingelegd.
Het mannetje had ondertussen een sleutel opgevist uit een lade in het bureautje waarachter hij stond. ‘U slaapt in kamer twee. U deelt de kamer met vijf andere gasten.’
‘Ik had nochtans geboekt voor de kamer met vier bedden.’ Nu legde Willem heel bewust een verwijtende ondertoon in het zinnetje.
Het mannetje glimlachte. ‘Alle bedden zijn dezelfde prijs. U slaapt in de kamer met zes bedden.’ Hij gaf de sleutel aan het meisje en verdween weer achter de ‘private’-deur.

Het meisje vroeg Willem opnieuw haar te volgen. Ze begeleidde hem naast een oude donkerbruine trap door een spelonkachtige gang. Achterin de trap was een deurtje dat ze met een ruk opentrok. Het deurtje piepte tegen de betonnen vloer. Onder hen strekte zich een tweede, betonnen trap uit die in een donkere kelder liep.
‘Aan dit koortje trekken voor het licht,’ maande het meisje hem aan terwijl ze aan het koordje trok. Beneden in de kelder weerklonk een drietal keer een pinkend geluid waarna de duisternis werd gevuld door een blauwwit licht. Willem volgde het meisje naar beneden. Ze wees hem een drietal schakelaars aan en beval hem aan het licht uit te doven telkens hij de gang verliet.
Ze nam de sleutel en opende een deur waarop een gouden cijfer twee gekleefd was. De lijm kwam met enkele blaasjes van onder de twee uit.
In de kamer stonden drie stapelbedden. Onderin het meest rechtse, aan het enige raam in de ruimte, lag een dikke chinees in een pyjama waarvan Willem vermoedde dat hij een zeventigtal jaar voordien gefabriceerd was. Het raam was gesloten en ervoor lag een stapel vuile was.
In het bed erboven lag een oude kalende man. Bovenop zijn hoofd had hij een soort speleologenlamp. Hij las in een boek van Agatha Christie en keek heel even op om Willem en het meisje een verstoorde blik toe te werpen. Het meisje negeerde het tweetal en wees Willem zijn bed. Net naast de deur, beneden.
Over de reling van het bed erboven lag een lichtroze handdoek met in het wit de cijfers ‘90210’ geborduurd. Tegen het trapje stond een roze koffer waarin je makkelijk het meisje en het mannetje van de receptie kwijt kon.
‘Als je wil kan je hier je bagage achterlaten.’ Ze toonde hem een plekje naast het bed.
‘Zijn er dan geen lockers?’
Het meisje reageerde vriendelijk maar met een geprikkeld toontje. Willem was er vrij zeker van dat het nu met opzet was. ‘Dit is een veilig pension mijnheer. Laat uw bagage maar hier achter.’
Willem gehoorzaamde met tegenzin, liet zijn koffer achter en volgde het meisje weer naar buiten. Ze liep naast de betonnen trap een ander gangetje door, nog spelonkachtiger dan het vorige, en opende op het einde een deurtje met een opstapje. ‘Indien u dat wenst kan u hier een douche nemen.’
Het meisje stapte opzij en liet Willem een kijkje nemen. De douche was ondergebracht in een ruimte van maximaal één bij twee meter. In alle hoeken van het plafond hingen zwarte vlekken. De douchekop was roestbruin, net als de afvoer waarnaar ook een roestbruin streepje liep. Rondom lagen een aantal zwarte krulhaartjes. De ruimte werd in de helft gescheiden door een vanillekleurig douchegordijn. Het stond vol zwarte spikkeltjes en die hoogstwaarschijnlijk niet de zaadjes van de vanilleplant waren.
Toch bedankte Willem het meisje vriendelijk. Die liep terug door het smalle gangetje naar de keuken. In de keuken was een koppeltje van halverwege de dertig een potje aan het brouwen. Toen het Chinese meisje binnenkwam excuseerde ze zich bij hen. Willem vroeg zich af of die geïrriteerde toon gewoon altijd opdook als ze vriendelijk probeerde te zijn.
‘Dit is de keuken. Hier kan u tussen acht uur ’s morgens en elf uur ’s avonds terecht.’ Het laatste zei ze in de richting van het koppeltje.
‘Wordt ook hier ontbijt voorzien?’
‘Wij voorzien geen ontbijt mijnheer, wij zijn een self-catering pension. Volgt u mij naar de lounge.’

De lounge was een grote ruimte die de rest van de kelder vulde. Voorin stonden een aantal tafeltjes die waarschijnlijk nog gered waren toen het laatste café in Southsea de deuren sloot, zo’n dertig jaar geleden. Erachter stonden in een grote cirkel zetels opgesteld. Waarschijnlijk afkomstig uit hetzelfde café.
‘De lounge sluit om half twaalf. Hier is de sleutel van de kamer. Geniet van uw verblijf.’ Het meisje overhandigde Willem de sleutel en voor hij haar kon bedanken was ze alweer de trap op naar boven.
Willem had geen zin om een minuut te veel in zijn kamer door te brengen en besloot dat hij net zo goed tot half twaalf in één van de zetels kon uitrusten. Hij plofte in de zetel en wou net zijn dag overpeinzen toen hij van achter zich een luide ‘Haaaaaaaaaaai’ hoorde.
Willem draaide zich om. Deur een deur die uitgaf op een tuintje waggelde een meisje naar binnen. Willem schatte haar ongeveer 21 jaar. Ze was ook erg mager en droeg een paars topje met glinsters en een kort jeans-rokje. Onder het jeansrokje had ze een paar zwarte leggings aan. Ze was zwaar opgemaakt in zevenendertig kleuren en nog minstens vijf verschillende soorten glinsters.
De bizarre kruising tussen een wandelende tak met anorexia en een discobal plofte in de zetel recht tegenover hem.
‘Wie ... ben ... jij?’ vroeg ze met een zwaar cockney accent.
Willem ergerde zich aan het meisje maar opstaan en weglopen zou haar alleen maar aanzetten om hem te achtervolgen. Hij besloot mee te gaan in de conversatie en hoopte dat hij haar genoeg zou vervelen dat ze vanzelf weer zou vertrekken. ‘Ik ben Willem, uit België’
‘België. Ik ben verzot op België!’ Het meisje leunde wat naar voor en Willem vreesde dat ze op de grond zou vallen. Maar jammer genoeg deed ze dat niet. ‘Ik ben in Brugge en Liège geweest. Ik was er echt verzot op. Ben jij er ook al geweest.’
‘Nee,’ loog Willem. Hij wendde zijn blik af. Ze gaf echter niet op.
‘Oh, je moet er echt eens heen gaan. Je kan er leuk gaan clubben. Waar kom jij vandaan.’
‘Gent. Maar dat is een iets rustiger stad.’
‘Oh, dat ken ik niet.’
Willem haalde opgelucht adem.
‘Weet je, je moet mee komen naar zie garden.’ Om een onduidelijke reden verwees ze naar de tuin met een Duits accent. ‘We hebben Nederlanders, Duitsers...’ Vandaar het Duits accent, bedacht hij. ‘... Australiër en een Amerikaan. En ik ben het enige Britse meisje. Weet je, een Belg zou zo’n aanwinst zijn voor ons groepje.’
‘Goh, ik weet het niet. Ik ben echt moe en ga zo dadelijk slapen.’ Willem ging in de zetel liggen en hoopte dat het meisje terug naar de tuin zou gaan.
‘Waar slaap je dan.’
Hij liet de moeite om vriendelijk te blijven een beetje varen. ‘Kamer twee.’
‘Oh, fantastisch! Dan moet jij de laatste gast zijn die in het bed onder mij slaapt!’
‘Waarschijnlijk wel.’
Het meisje greep haar knieën vast en probeerde recht te staan. ‘Oh well, als je zin hebt kom je nog maar even naar de tuin.’
‘Misschien.’
Het meisje waggelde de deur uit. Willem had geen zin in een tweede confrontatie en besloot dat hij liever in de waslucht van de dikke Chinees lag.

De chinees lag al te slapen toen Willem de deur piepend opende. De man in het bed boven hem keek opnieuw verstoord in zijn richting. Hij las nog steeds in zijn boek.
In het tweede stapelbed lag nu het koppel dat daarnet nog in de keuken zat. Op het bovenste bed hadden ze hun bagage opengespreid en ze waren samen in het onderste gekropen. Het laken van het bovenste bed hadden ze als een gordijn voor hun bed gedrapeerd. Van achter het gordijn klonk een gesmoord gegiechel.
Willem rook ook de overdadige look die ze in hun avondmaal hadden gebruikt. Hij bedacht dat het toch beter was dan de zweetgeur van de Chinees, maar hoe hij ook een moord zou begaan om toch dat raam maar open te kunnen zetten.
Hij ademde diep in, telde in zichzelf tot tien en haalde zijn pyjama uit de valies. Hij omkleedde zich snel en dook het bed in. Ondanks de lookgeur, de harde matras en het bed dat eigenlijk te klein was viel hij binnen de dertig seconden in een diepe slaap.

Die nacht had Willem een bizarre droom over glinsterende levende tandenstokers in een Chinees restaurant met sumoworstelaars. In het Chinees restaurant kwamen plots alle tandenstokers naar hem en met een piepende stem riepen ze: ‘Pssst. Wordt wakker. Snel. Pssst!’
Willem trok een oog open. Het meisje dat hij eerder die avond in de lounge had gezien zat nu naast hem in een barbieroze nachthemd. Ze had zijn schouder vast en schudde hem wakker.
‘Hey, ik probeer hier wel te slapen.’
Het meisje drukte op een knopje boven zijn hoofd. Het kleine nachtlampje dat aan de bedstijl hing sprong aan. ‘Die Chinese dikke kerel is weg.’
Willem deed zijn best zijn tact te bewaren. ‘Wat kan jou dat nu schelen. Laat me met rust.’
‘Hij is al meer dan een uur weg. En een half uur geleden begon ik een kloppend geluid te horen.’
‘Laat me slapen!’ Willem probeerde zo bijtend mogelijk te klinken en draaide zich om. Van achter het laken aan het ander bed klonk een verstoorde ‘Shhhht!’
Het meisje gaf het op en kroop het laddertje weer op naar haar bed. Het werd weer stil in de kamer.

Maar niet helemaal stil. Een ritmisch dof bonkend geluid vulde al snel de kamer. Willem keerde zich om. De eerste seconden kon hij het niet horen, maar al snel waren zijn oren weer aangepast en klonk het nog harder als voordien. Hij keerde zich nog een keer om. Tevergeefs.
De enige manier waarop hij zou kunnen slapen is als hij het bonken zou kunnen stoppen. Kreunend stond hij op, nam zijn sleutel en liep naar de deur.
‘Ga je kijken?’ Het meisje keek hem aan vanuit het bed. Willem knikte kort.
Het meisje sprong het bed uit en liep met hem mee de gang in. Het geluid kwam van boven.

Hij liep naar de betonnen trap en greep de leuning vast. Hij voelde een plakkerige viezigheid aan zijn handen kleven. ‘Waarom ben ik in dit smerig hol terecht gekomen,’ mompelde Willem terwijl hij naar boven strompelde. Het meisje liep voorzichtig achter hem.
Willem stak de deur met een schrille piep open. Hij stond in de traphal die gevuld werd met het oranje licht van de straatlantaarns. Voorzichtig zette hij een drietal stappen op het rode tapijt.
Het meisje begon achter hem te krijsen. Willem draaide zich om. Ze keek hem verschrikt aan. Hij wilde zijn hand op haar mond leggen maar ze begon wild om zich heen te slaan. Toen zag hij zijn handpalm die helemaal onder het bloed zat. Ook langs zijn been en op zijn zij zat bloed. Hij voelde de haartjes in zijn nek rechtopstaan bij de gedachte aan de plakkerige trapleuning, maar meteen probeerde hij ook het meisje te kalmeren.
‘Wees stil. Als hier iets aan de gang is, is het laatste wat je wil dat ze je vinden.’
Ze sloeg haar handen voor haar mond en staarde hem met een nog angstiger blik aan. Hij reikte haar zijn propere linkerhand aan die ze voorzichtig vast nam.
Ze liepen langzaam voorbij de houten trap. Willem voelde haar plots hard in zijn hand knijpen. Hij draaide zich om en zag ze naar de trap staren.
Over de trap liep een breed rood spoor. Hier en daar druppelde het bloed over van de ene trede naar de andere. Willem voelde zijn maag in een knoop slaan.
‘Blijf hier en maak geen geluid.’ Hij keek het meisje met een dwingende blik aan. Ze wilde protesteren maar een extra frons deed haar zwijgen. Muisstil sloop Willem terug het gangetje door en langs de betonnen trap naar beneden. De deur van de kamer stond nog half open. Hij manoeuvreerde zich naar binnen, nam zijn valiesje en autosleutels en kroop de trap weer op.
Het meisje zat nog steeds ineengedoken voor de trap.
‘Kom,’ siste hij terwijl hij de voordeur open draaide en naar buiten liep.

Een scherpe wind sloeg in Willems gezicht. Hij keek naar boven en zag de donderkoppen samenpakken. Hij haastte zich de trap af. Plots hoorde hij weer het bonkend geluid. Het kwam van op het dak van het pension. Hij keek even naar boven maar kon niets zien en liep naar zijn auto. Hij drukte op de knop van zijn sleutels. Eén klik, één keer pinken.
Het meisje liep naar de linkerkant van de wagen. ‘Andere kant,’ riep hij. Ze keek hem vragend aan. ‘Europese auto.’ Ze keek hem nogmaals vragend aan, keek dan naar de wagen en zag het stuur aan wat zij dacht dat de passagierskant was. Ze liep naar de achterkant van de auto terwijl Willem zijn valies op de achterbank gooide en instapte.
Van achter de auto krijste het meisje opnieuw. Willem sprong uit de auto. Hij zag haar naar boven staren. Hij liep achter de auto en volgde haar blik naar boven.
Nu kon hij zien van waar het bonkend geluid kwam. Boven op het dak stond een klein torentje. Boven op het torentje stond een vlaggenmast. Aan de vlaggenmast hing een touw. Aan het touw hing, als een zware vlag wapperend in de stormwind, het lichaam van de dikke chinees in de oude pyjama. Het lichaam, zonder het hoofd.

Geen opmerkingen: