donderdag 30 oktober 2008

De pekelharing

Sinds een paar weken volg ik een cursus verhalen schrijven bij wisper. In het kader van die lessen moet ik geregeld een opdrachtje uitwerken. Sommige van die werkstukjes vind ik eigenlijk wel goed genoeg om hier ook eens te publiceren. Alle stukjes zijn op zich staande teksten (voorlopig althans) en normaal gezien komt er geen vervolg op. Als ze dus eindigen op een mega cliffhanger, sorry, want je zal nooit weten hoe het afloopt. (Als het een troost mag wezen, ikzelf zal het ook niet weten). De stukjes krijgen het label 'wisper' mee.

Deze eerste schrijfopdracht was een kleine kennismakingsoefening. Bedoeling was je huis te beschrijven, dan een personage te laten aankomen en een actie naar keuze uit een kort lijstje te laten uitvoeren. (Ik herinner mij het lijstje niet meer, maar ik koos voor het opeten van de pekelharing). Het personage moesten we kiezen uit de mensen aan de overkant van de lange tafel waaraan we les volgden. Aan de hand de beschrijving moesten de anderen kunnen raden wie het was.

Het was al laat. Een gure wind waaide door de straat. De regen gutste met bakken uit de lucht. Een auto raasde voorbij, deed een plas hoog opspringen en het water kletste tegen de ruit. De ruit van het gelijkvloers van het appartementenblok op de hoek van de straat.

Het was een oud appartementenblok. De naam van de architect en het jaartal – 1921 – staan gebeitelt boven het portaal. Sobere, functionele rondingen kropen drie verdiepingen hoog. Statig rees het op en keek het over de straat neer. Als een oude grootvader die minzaam in zijn zetel naar zijn kleinkinderen kijkt. Maar geen lieve grootvader. Een oude norse man die niets begreep van wat zich voor hem afspeelde en verlangde naar het graf. Een graf dat hem was ontzegd. De plastieken ramen en deuren die in de verschillende venster- en deurgaten waren geplaatst toonden aan dat opa geen zielerust was gegund. Een tweede leven zou hij lijden. En van zijn eerste leven vervaagde ieder spoor.

Maar de sporen waren er nog. Diep in de kelder, naast de oude stoomketel. Daar lag, al vijftig jaar lang de gedroogde pekelharing. Te wachten. Niemand wist dat hij er lag. Niemand wist wat hij er deed. Geduldig wachtte hij. Tot vandaag.

Tot zij er aan kwam. Zij wist niet wat ze hier deed. Zij kende deze stad niet. Ze had er al van gehoord, maar het was de eerste keer dat ze hier kwam. En toch. Twee uur geleden was ze wakker geworden uit een onrustige slaap. Een slaap waarin het medaillon dat ze van haar grootmoeder geërfd had en dat al jaren rond haar hals hing een hoofdrol had gespeeld. Het medaillon had oude keltische tekeningen. Symbolen uit vervlogen tijden. En in het midden zat een edelsteen. Een turquoise-groen achtige steen. Normaal hing het rond haar hals, discreet maar toch zichtbaar. Maar in haar droom was het beginnen zweven. De steen schitterde uit alle kracht en toen verscheen de vis.

Ze schrok wakker, maar ook niet. Ze leek half te slapen. Slaapdronken ging ze naar haar auto en reed recht naar hier. Zonder de stad te kennen. Ze liep door de regen naar het gebouw waar een man snel de deur voor haar open hield, zodat ze niet te nat zou worden. Ze mompelde een kleine bedanking en haastte zich naar de kelder. Naar de stoomketel. Daar lag hij, de pekelharing. Gedroogd. Gespaard van schimmels en andere organismen die het ding zouden kunnen doen bederven hebben. Ze keek naar de pekelharing. Haar hart bonsde in haar keel. Een klein zweetpareltje vormde zich op haar voorhoofd en daalde langzaam tot achter haar oor. Ze slikte, haalde diep adem en at de pekelharing op.