donderdag 13 augustus 2009

De Nieuwe Wereld (V)

De reis was lang. Zwaar was hij niet. Het schip van Richard d’Hornac was zeer comfortabel ingericht. Ik had een luxueuze en ruime kajuit met een groot bed. Er was ook een grote lading proviand aan boord. Veel groenten en fruit. Dure wijnen en rum. Er was zelfs slachtvee meegenomen om er voor te zorgen dat werkelijk niets ontbrak.
Er ontbrak niets, maar er gebeurde ook niets. Van ’s morgens tot ’s avonds liep ik over en weer tussen mijn kajuit en het dek. De vertrekken van de bemanning waren verboden terrein, maar ik had zelfs geen behoefte om er heen te gaan bij de aanblik van die bemanning. De hele dag liepen ze met een emotieloze blik op en af het dek. Geen enkele sprak een woord. In het begin probeerde ik nog conversaties te voeren maar ik kreeg zelfs geen reactie. Ze deden verder met wat ze bezig waren zonder mij ook maar een blik te gunnen. Ik probeerde zelfs in hun weg te gaan staan, maar ze liepen gewoon rond mij. De enige die tegen mij sprak was d’Hornac en vaak was dat zelfs niet van harte. Er was ook niets om over te spreken. Hij had heel zijn leven goud getransporteerd. Alles wat hij daarover zou kunnen vertellen kon hij niet vertellen want hij zou zijn routes aan mij verraden. In mijn leven als huurling was hij niet geïnteresseerd. Over waar we ons bevonden of wanneer we gingen aankomen wilde hij niets vertellen ‘om mijn ongeduld niet aan te wakkeren’. Elke dag was dezelfde. De zon was dezelfde, de maan was dezelfde, de sterren waren dezelfde, de zee was dezelfde. Ik was de tel kwijt.
Tot er een dag kwam die niet meer dezelfde was. Ik zat op het achterdek. Er was een verhoogde bedrijvigheid aan boord. Richard d’Hornac kwam plots uit zijn vertrekken naar buiten en liep naar de voorplecht. Ik was te nieuwsgierig en volgde hem. Hij hoefde niets te zeggen. Ik volgde zijn blik en aan de horizon zag ik het ook. De contouren van een witte toren staken boven de zeespiegel uit. We hadden het vasteland bereikt. Naarmate we dichterbij kwamen werden meer en meer torentjes zichtbaar. Allemaal even wit als de eerste. Dan tekende zich een omwalling af. Rond alle torens liep een grote witte muur. In de zijkanten van de muur waren romaanse bogen uitgewerkt. Toen werd me duidelijk dat de stad waarop we afstevenden geen havenstad was. Ze lag bovenaan een klif en keek zo over de zee uit. Ik kon niet begrijpen waarom Richard d’ Hornac naar deze stad voer. Het was onmogelijk om aan die kliffen aan te meren. En als het al zou lukken moest de hele lading nog naar boven raken. Ik had nog nooit een havenstad bovenaan een klif gezien.
‘Gaan we daar heen?’ vroeg ik hem.
Richard d’Hornac knikte langzaam.
‘Maar die kliffen ...’
‘Je zal wel zien,’ onderbrak hij mij zonder mij aan te kijken.
‘Welke stad is dit? Ik heb ze nog nooit gezien.’
‘Dat is Hiemata Occidental, de geheime goudhaven van de Spanje.’
Hij draaide zich naar mij met een grijns. Het was geleden van onze vertrekdag op de duinen dat ik nog iets wat van ver op een lach leek op zijn aangezicht had gezien. Hij legde uit dat hij dit zijn thuishaven was. Alle reguliere havens waren te goed gekend en je kon er niemand vertrouwen. Daarom werd enige tijd geleden naar een geschikte locatie gezocht waar een geheime haven kon worden gebouwd. Uit de vazallen van de koningin werden enkele families gekozen die zich hier dienden te vestigen. Zij brachten van hun gronden boerenfamilies mee en zo werd Hiemata Occidental gebouwd. Iedereen die er woonde mocht de stad en haar omgeving nooit meer verlaten en leefde een geheim bestaan. Door haar ligging aan de rotskusten kon niemand vermoeden dat hier een haven kon worden gebouwd. Met zorgvuldig gekozen routes werden piraten of blokkades vermeden en kon het goud Spanje binnengebracht worden. Door af en toe een kleiner transport naar een gewone haven te sturen kon ook niemand het bestaan van deze geheime goudhaven vermoeden.

D’ Hornac gaf het bevel alle zeilen in te zetten. Daardoor stevenden we met een rotvaart op de kust af. Hij legde me uit dat we maar twee uur hadden om aan te meren. Hiemata Occidental was enkel bereikbaar bij laag water. Als we te laat waren zou de vloedcyclus beginnen en konden we niet aanmeren.
Ik begreep dit niet goed tot we de stad zeer dichtbij genaderd waren. Aan de voet van het klif was een immense grot waar we recht naaroe voeren. Intussen waren alle zeilen neergehaald. De bemanning moest zeer precies sturen en zo voeren we het grote zwarte gat binnen. In de grot was een vaargeul waar we in konden blijven. Daarnaast was aan beide zijden een pad van ongeveer een meter breed. Daar wachtten mannen met ezels ons op. Er waren er wel honderd. De bemanning gooide grote trossen touwen naar beneden en werden we de grot in getrokken.
Het moest snel gaan. Terwijl we naar binnen voeren zagen we het water stijgen. Het water reikte tot aan de rand van het pad. De ezels trokken uit alle macht het schip naar binnen. Het water bleef stijgen. Het pad zat al onder water en de stappen van de ezels maakten een luid spattend geluid dat in de hele grot weergalmde. Het water steeg verder. De masten reikten tot bijna tegen de bovenkant van de grot. Af en toe sloeg een balk een stuk kalksteen af dat naar beneden denderde op het dek. De ezels stonden tot aan hun knieën in het water toen we uiteindelijk een grote hal bereikten. Daar liep het pad omhoog. De touwen werden van de ezels gelost en aan grote haken in de muren gehangen. Langzaam kwam het schip tot stilstand in de hal. Ik keek achterom naar de gang waaruit we waren gekomen. Het water stond al zo hoog dat we er nu zeker niet zouden doorraken. De hal daarentegen was hoog genoeg.
‘Wel,’ zei Richard d’ Hornac ‘welkom in Spanje.’

Geen opmerkingen: