Opnieuw veel te lang geleden dat ik een nieuw deel gepost heb. Daarom volgt er binnenkort nog een nieuw!
Van over de duinen kwam een man. Het liep al tegen de middag en de hitte die opsteeg uit het zand vervormde zijn verschijning. Eerst was hij niet meer dan een wazige vlek. Een persoon, dat zeker, maar wie of wat hij was kon ik nog niet zien. Naarmate hij naderde werd de vlek substantiëler.
Eerst viel mij de protserige hoed op. Het was een lage hoed met een zeer brede rand die de man schuin achterop zijn hoofd droeg. Op de hoed zat een veel te lange, purperen pluim. Aan zijn riem hing een sabel en een pistool. Zijn bovenlichaam en schouders waren licht geharnast. Het harnas schitterde in de zon en was sierlijk gegraveerd met krullen, lelies en leeuwen. Voor de rest droeg hij rijkelijke stoffen afgewerkt met een overdaad aan gouddraad. Zijn verzorgde uiterlijk maakte het onwaarschijnlijk dat hij een piraat was. Veeleer een clown.
Ik liet hem rustig naderen en wachtte tot hij de aan de grens van het kamp genaderd was. Intussen nam ik mijn pistool.
‘Halt!’ riep ik, het pistool op hem richtend ‘Geen stap verder. Wie ben je?’
De vreemdeling leek zich niet erg druk te maken in mijn dreigement. ‘Rustig Kapitein, ik kom u halen.’
‘Wie bén je?’ Ik spande de haan van het pistool op.
De vreemdeling glimlachte mij vriendelijk toe van onder een fijn snorretje. ‘Mijn naam is Richard d’ Hornac, afkomstig uit Bordeaux en goudhandelaar in dienst van de Spaanse Kroon.’ Met een rustige maar stevige pas kwam hij naar mij toe. Ik liet mijn arm nog niet zakken. Langs deze kusten liep geen goudroute. Bovendien vertoonde zijn houding te veel zelfverzekerdheid. Goudhandelaars varen op boten die meer versterkte burchten lijken. Aan boord is vaak een half garnizoen huurlingen en ze gaan nooit van boord zonder minstens een dozijn lijfwachten. Voor mij stond een goudhandelaar heel alleen op een verlaten stuk land buiten het zicht – en vooral de vuurlinie – van zijn galjoen.
‘Kunt u bewijzen dat u goudhandelaar bent?’
De man bleef rustig en haalt een bundel papieren uit een lederen schoudertas. ‘Dit zijn mijn geloofsbrieven. Hier is het zegel van de Spaanse Kroon.’
‘Ik ben kapitein in dienst van de Spaanse Kroon. Ik ken het zegel.’ Enigzins gerustgesteld door het zegel liet ik mijn wapen zakken. Maar ik lette erop mijn blik nog steeds verstard te houden. Hij had me nog niet overtuigd.
De geloofsbrieven leken authentiek en bewezen dat de man die voor mij stond goudhandelaar was. Maar de brieven vermeldden niets over zijn opdracht.
‘Dit bewijst dat u voor de Spaanse Kroon werkt, maar het vertelt me niets over wat u hier komt doen.’
‘Mijnheer. Als ik met grote ladingen goud door mijn ruim vaar, dan wil ik dat zo weinig mogelijk mensen kunnen achterhalen waar het vandaan komt of waar ik er mee heen trek.’
Het denigrerende toontje in mijn stem wakkerde mijn wantrouwen weer aan. Onbewust begon ik de man weer te taxeren. Mijn ogen vielen plots op de gesp van zijn riem. Ze was, zoals te verwachten viel, rijkelijk versierd maar in het midden stond halve schijf met daarin zes zwaarden gegraveerd. Het was een symbool dat ik niet kende, maar wel van het soort dat mij deed vermoeden dat de man nog andere broodheren had dan de Spaanse Kroon.
Er verscheen een vragende frons op zijn voorhoofd. Snel zou hij de blik gaan volgen en ik vond het beter dat hij de bron van mijn wantrouwen niet kende. Ik ging snel verder met het gesprek.
‘Veel goud is hier niet te vinden en een haven om het af te leveren zie ik hier ook niet.’
‘Dat komt omdat ik hier niet ben voor goud mijnheer. Ik heb de opdracht gekregen u te komen halen en mee te brengen naar Spanje. Gaat u met me mee?’
‘Waarom zou de koningin voor een militair transport een goudhandelaar sturen?’
‘Dat moet u aan de koningin vragen. Het is de gewoonte dat bij een koninklijke opdracht geen vragen worden gesteld.’
‘U zal ons moeilijk kunnen meenemen. Mijn manschappen zijn verdwenen.’
‘Ik weet niets over manschappen. Mijn opdracht is om enkel ù mee te nemen.’
De haartjes in mijn nek veerden plots op. Als die man enkel mij moest ophalen was het redelijk te veronderstellen dat zijn opdrachtgevers, tot nader order nog steeds het Spaanse hof, meer wisten over de verdwijning van mijn manschappen. Ik moest meer zien te weten te komen.
‘Ik kan niet met u mee komen, ik laat mijn leger hier niet achter.’
De man raakte geïrriteerd. ‘Ik heb de opdracht gekregen hier aan te meren en een huurling in dienst van Spanje op te halen. Ik zal daar goed voor betaald worden. Ofwel gaat u nu met me mee en varen we terug naar Spanje. Ofwel blijft u hier en probeert u te overleven. Ik vaar dan terug naar Spanje en meld dat u gesneuveld bent. Ik kan hier wel genoeg bewijzen verzamelen om dat verhaal te staven.’
‘Hoe kan je nu willen dat ik zomaar met je mee ga! Ik heb gisteren een zware slag gewonnen. Vandaag wordt ik wakker en is heel mijn leger verdwenen. En nu duik jij hier op en ik moet zomaar geloven dat de Koningin in Spanje jou heeft gestuurd om mij en mij alleen op te halen. Het kan toch niet dat zij gisteren aan de andere kant van de oceaan vernomen heeft dat de oorlog voorbij is en jou diezelfde nacht nog de oceaan over stuurt om mij op te halen. Niemand raakt de oceaan over in één nacht!’
De man schrok op en zette een pasje achteruit. Zijn aangezicht trok wit weg. Toch forceerde hij een glimlach op zijn gezicht maar hij kon het niet laten nerveus aan het kleine snorretje te frunniken. ‘Ik heb toch nooit beweerd dat ik uit Spanje kom. Ik lig al twee weken voor anker in San Pedro, op een halve dag varen hiervandaan. Mijn opdracht was te wachten tot er rookpluimen verschenen in het oosten. Dan moest ik wachten tot de dageraad en aan dit strand één Duitse huurling in dienst van de Spaanse kroon ophalen. Ik kreeg zelfs strikte orders om niemand anders mee te nemen.’ Hij verstarde de blik lichtjes, zonder de vriendelijkheid in zijn toon te laten schieten. ‘Ik blijf hier nog een uur voor anker liggen en dan vertrek ik. Met of zonder jou.’ Hij draaide zich om en vertrok in de richting van het strand.
Iedere vezel in mijn lijf schreeuwde niet mee te gaan. Zijn houding klopte niet. Zijn taal klopte niet. Zijn verhaal klopte niet. Maar hij zàg er uit als een goudhandelaar en de geloofsbrieven bevestigen dat. En ik kon geen enkele reden bedenken waarom hij niet de waarheid zou vertellen. Bovendien had de koningin hem waarschijnlijk erg rijkelijk betaald om een andere route te nemen en enkele weken in San Pedro voor anker te blijven. Alleen al de inkomsten die ze zou hebben moeten compenseren waren gigantisch. Én ik was de enige die tussen hem die beloning stond. Mij dood verklaren was het beste wat hij kon doen als ik weigerde mee te gaan. En huiverachtig bedacht ik toen dat het voor hem misschien het allermakkelijkste was om mij gewoon neer te schieten en mijn lijk als bewijs mee te nemen dat ik gesneuveld was in de slag.
Ik had geen keus. Ik moest mee. Als ik zou blijven was er ook weinig kans om ooit te weten te komen wat er met mijn mannen was gebeurd. En dat terwijl iemand aan het hof wist dat ik na de slag alleen zou zijn. Die Richard d’ Hornac was misschien niet te vertrouwen, maar de antwoorden op mijn vragen lagen wel bij hem. ‘Wacht! Ik haal mijn spullen en kom met u mee.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten