Op deze laatste heb ik lang moeten kauwen. Het is een kinderverhaal. Zonder al te diep te willen ingaan op wat ik gedaan heb, heb ik gemerkt dat het niet eenvoudig is om goede beschrijvingen te verwerken in een kinderverhaal. Dit verklaart natuurlijk ook voor een stuk waarom zoveel kinderverhalen prentenboeken zijn. Mijn tekenkunsten zijn echt niet goed en daarom ga ik toch vooraf met woorden de situatie een beetje schetsen.
Het verhaal is geïnspireerd op de abdij naast het slagveld van Hastings. De abdij is eigenlijk een ruïne waarbij van sommige delen nog maar wat muren recht staan. Om het verhaal niet te moeilijk te maken heb ik van de abdij een kasteel gemaakt. Hier en daar geeft de beschrijving aan dat het om een ruïne gaat, maar als je dit niet weet (of ziet op de prenten) kan het erg verwarrend over komen. Als er trouwens mensen zijn die zich geroepen voelen om prenten te maken, ga gerust uw gang. Ik zal ze er met veel plezier bij plaatsen.
‘5 ... 4 ... 3 ... 2 ... 1 Ik kom,’ roept Sam. Hij kijkt om zich heen. Zijn broer is weg. Sam gaat naar het bosje wat verderop. Hij legt zich plat op zijn buik. Nergens ziet hij de voeten van zijn broer. Hier zit hij dus niet.
Sam keert terug naar de open plek. Misschien zit Ricky wel achter de muur van het oude kasteel, denkt Sam. Hij sluipt naar het kasteel, tot net voor een half afgebrokkelde muur. Op de tippen van zijn tenen gaat Sam naar een deuropening. Dan springt hij door de deuropening en roept: ‘Hahaa! Gevonden!’
Maar zijn broer staat helemaal niet achter de muur. Achter de muur ligt alleen maar gras. Sam is even teleurgesteld maar al snel pakt hij de moed weer samen en zoekt verder naar z’n broer. Hij moet hier in het kasteel zitten.
Plots hoort Sam een kleine krak. Dat moet zijn broer zijn. De krak kwam van achter een tweede, kleiner muurtje. Opnieuw sluipt hij op de tippen van zijn tenen tot aan het muurtje. Achter de hoek ziet hij de gele veters van Ricky’s gympies. Ricky’s veters zijn open en Ricky kan zelf zijn veters nog niet knopen.
‘Hahaa! Gevonden,’ roept Sam terwijl hij om de hoek springt. Maar Ricky beweegt niet. Ricky blijft gewoon staan en kijkt naar boven.
Sam kijkt ook naar boven. Voor hem staat een grote, oude boom. Hij moet wel duizend jaar oud zijn. Zijn stam en zijn takken zijn dik en kronkelig. En boven op de hoogste tak zit een grote witte uil met lichtbruine veren. De uil heeft zwarte, blinkende ogen. Met die zwarte, blinkende ogen staart hij Ricky aan. En Ricky staart terug.
Sam zwaait even voor Ricky’s ogen. Maar Ricky beweegt niet. Sam roept: ‘Ricky, ik heb je gevonden!’ Maar Ricky beweegt nog steeds niet. Sam neemt Ricky’s armen vast en schudt aan zijn broer. Maar Ricky blijft nog steeds stokstijf staan.
‘Sam, Ricky, genoeg gespeeld, we gaan naar huis!’ Het is mama. Ze komt naar het kasteel gelopen. Daarbij maakt ze zo veel lawaai dat de uil schrikt en weg vliegt. Van zodra de uil is weg gevlogen kijkt Ricky weer naar Sam. Hij zegt niets.
Sam wil vragen wat er gebeurd is, maar dan komt mama van achter de hoek. ‘Kom jongens, we gaan naar huis,’ zegt ze. Ricky loopt naar mama. Sam wil Ricky niet vragen wat er met die uil was waar mama bij is. Ze zal hem toch niet geloven. Vanavond, als ze thuis zijn, dan zal Sam het aan Ricky vragen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Ik heb het nu wel gehad met die vervelende plots stoppende teksten! I need closure! Met wat pech wordt het sebiet nog mode ook...
Een reactie posten